Deel 2 van 2
Vandaag gaan wij verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht gaan bekijken. Ondanks dat ik voor sommige Bijbelboeken meer dan één zondag nodig heb om dit te kunnen doen, blijft de serie wel gewoon Route 66 heten, want het aantal Bijbelboeken blijft gewoon op 66 staan.
Vanmorgen gaan wij naar de tweede helft van Exodus kijken.
Exodus is een vertelling van alles dat God gedaan had om het volk Israël te verlossen uit de slavernij in Egypte. Tevens vertelt het ons hoe God Israël tot een legitieme natie heeft gevormd, én hoe God Zichzelf vanuit de hemel heeft verlaagd om onder Zijn volk te wonen, waardoor Israël fellowship (gemeenschap) met hun God kon hebben.
Dit laatste doet ons vooral denken aan de woorden van de apostel Johannes, die schreef:
Johannes 1:14 – “Gods Zoon is een mens geworden. Hij heeft bij ons gewoond. In Hem hebben wij Gods hemelse macht gezien. Hij is Gods enige Zoon, die bij de Vader vandaan gekomen is. In Hem waren Gods liefde en trouw volledig aanwezig.” (BGT)
Het woord exodus komt voort uit de Griekse taal en betekent ‘uit gaan’ of ‘uittocht’. Het werd pas in de 3e en 2e eeuw v.Chr. gebruikt bij het vertalen van het Hebreeuws O.T. in de Griekse taal. Deze Griekse vertaling van het O.T. heet de Septuagint, en o.a. Jezus citeerde deze Griekse vertaling.
Exodus behelst een periode van 82 jaar en het boek kan goed onderverdeeld worden in drie delen:
Israël in Egypte – Exodus 1-13
Israël op weg naar Sinaï – Exodus 14-18
Israël in de woestijn Sinaï – Exodus 19-40
In deel 1 hebben wij naar Israël in Egypte gekeken en vandaag kijken wij naar de rest.
In de vorige studie werden wij aan Mozes voorgesteld; zijn geboorte, het wonder dat hij van zijn eigen moeder borstvoeding kon krijgen, zijn opvoeding tot prins, zijn keus om de God van de Bijbel te willen dienen, de moord dat hij pleegde, zijn vlucht naar de uiterste rand van de woestijn, de 40 jaar dat hij door God in de woestijn voorbereid werd, Gods roeping om Israël te verlossen en zijn tegenwerpingen, de tien plagen tegen Egypte en Gods verlossingsplan middels het vergoten bloed van een lam.
Nadat Israël door de farao vrijgelaten werd vertrokken zo’n 2 miljoen mensen richting het beloofde land en volgens Exodus 12:35 gingen zij op weg met gigantische rijkdommen dat zij van de Egyptenaren meegekregen hadden. Dit is waar wij het verhaal oppakken.
ISRAËL OP WEG NAAR SINAÏ - Exodus 14-18
Nu de farao de Israëlieten liet gaan begint hun Exodus, hun tocht uit Egypte. Opmerkelijk is de route dat God voor hun koos. Om in Kanaän te komen moesten zij in een noordoostelijke richting gaan, maar God leidde hen eerst naar het zuiden.
Het is alsof wij vanuit Nieuw-Vennep naar Amsterdam toe rijden via de A4 richting Den Haag. Het is totaal niet logisch.
Exodus 13:17-22 – “17Toen de farao het volk had laten gaan, is het gebeurd dat God hen niet leidde langs de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was. Want God zei: Anders zal het het volk berouwen bij het zien van oorlog en wil het naar Egypte terugkeren. 18Daarom leidde God het volk om, langs de weg door de woestijn naar de Schelfzee. In slagorde trokken de Israëlieten uit het land Egypte. 19En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich mee, want die had de zonen van Israël plechtig een eed laten zweren, en gezegd: God zal zeker naar jullie omzien, en dan moeten jullie mijn beenderen hiervandaan met jullie meevoeren. 20Zo braken zij op uit Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, aan de rand van de woestijn. 21De HEERE ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken. 22Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom in de nacht niet weg voor de aanblik van het volk.”
De reden waarom ik dit aanhaal is omdat God Israël van begin tot eind in hun tocht leidde; en dat met slechts één reden.
Aan het eind van Exodus 13 vertrekken zij richting het beloofde land, maar komen pas in Numeri 13 bij de grens aan, zo’n 1,5 jaar later.
In al die tijd heeft God hen met de wolk- en vuurkolom geleid en Israël heeft God daarin nagevolgd.
Dit geldt ook voor ons, wij die in Christus zijn. God redt ons door ons geloof in Jezus Christus, en vervolgens gaat Hij ons leiden. Daarom roept Jezus Zijn discipelen op om Hem na te volgen; dit impliceert dat Hij de leiding neemt en wij Hem horen na te volgen.
Dus zoals het voor Israël zaak was om de wolk- en vuurkolom te volgen naar de plek waar God hen hebben wilde, is het voor ons zaak om Jezus na te volgen.
Alleen leidt Jezus ons nu door Zijn Woord, de Bijbel én door de Heilige Geest die in ieder wedergeboren kind van God woont.
In de vertelling van Exodus zou je kunnen denken dat God Israël zuiver naar Kanaän toe wilde leiden (want dat staat er). Dit is vaak ons denkbeeld over God, dat God ons alleen naar een bepaalde locatie, of positie, of functie of een bepaald leven toe wil leiden, maar is dat zo? Of is er meer?
Gods doel met de tocht uit Egypte ging veel verder en veel dieper dan alleen het land van bestemming bereiken.
Exodus 19:4 – “U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht hebt.”
Gods doel met het redden van Israël en het leiden van Israël was om Israël tot Zichzelf toe te brengen. Het was dus niet zo zeer een reis naar een land, maar een reis naar de Heere.
In de hof van Eden wandelde God met de mens, maar door de zondeval is die persoonlijke relatie en de persoonlijke interactie tussen God en de mens verbroken.
Maar door Gods belofte aan de mensheid in Genesis 3, én door Gods belofte aan Abram in Genesis 12 en 15 zal God het mogelijk maken dat God wederom onder Zijn kinderen zal zijn. De Exodus is dus niet slechts een uittocht of een ontsnapping, maar ook een aankomst bij de God die hen gered heeft.
En dit gebeurt wanneer God onder het volk zal wonen in de tabernakel.
Dit is waar wij onze focus op gaan leggen, maar voordat Israël op die plek en op dat punt komt, zijn er een aantal tussenstops.
Exodus 13:20-22 – “20Zo braken zij op uit Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, aan de rand van de woestijn. 21De HEERE ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken. 22Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom in de nacht niet weg voor de aanblik van het volk.”
Op het moment dat God hen uit Egypte verloste leidde God hen door een wolkkolom om hen overdag te beschermen tegen de hete zon en ’s nachts door een vuurkolom.
Dit was niet slechts bedoeld als een soort GPS uit de oudheid om hen linksaf en rechtsaf te doen gaan, maar het bewees ook dat God hen beschermde.
Door de wolkkolom en de vuurkolom te blijven volgen was Israël in Gods perfecte wil en dat is altijd de veiligste plaats.
Exodus 14:1-3 – “1Toen sprak de HEERE tot Mozes: 2Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij terugkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachiroth, tussen Migdol en de zee, voor Baäl-Zefon. Daartegenover moet u uw kamp opslaan, bij de zee. 3De farao zal dan van de Israëlieten zeggen: Zij zijn in het land verdwaald. De woestijn heeft hen ingesloten.”
Volgens de vertelling zat Israël op dit moment in Etham en nu zegt God dat zij terug moeten gaan naar Pi-Hachiroth.
Dit zou op zich geen probleem hoeven te zijn behalve dat Israël nu in een dal zat ingesloten tussen twee rotswanden in en alleen de zee voor hun.
Op een gegeven moment besloot de farao om achter Israël aan te gaan en zij volgden hen naar deze plek toe. Israël kon geen kant uit.
Toen de Israëlieten het overdonderend geluid van de strijdwagens en de ruiters van het Egyptisch leger hoorden en toen zij hen in de verte aan zagen komen werden zij zeer bevreesd en riepen tot de Heere. Tegelijkertijd begonnen zij tegen Mozes te morren.
Toen het Egyptisch leger Israël op de hielen kwam, verplaatste God zich en ging tussen Israël en Egypte in staan d.m.v. de wolk- en vuurkolom. God hield Egypte dus tegen totdat Israël op het droge door de Schelfzee liep. Er staat dat het water was aan hun rechter- en linkerhand een muur.
Nadat Israël aan de overkant gekomen was staat er dat God de Egyptenaren in verwarring bracht en de wielen van hun wagens deed wegzakken zodat ze met moeite vooruitkwamen.
Op een gegeven moment liet God Mozes zijn hand over de zee uitstrekken waardoor de zee over de Egyptenaren terugkeerde. En omdat het leger pantser en wapenrusting droeg verdronken zij allemaal.
Na dit gigantisch wonder van God zong Mozes en Israël een prachtig lofzang en daarna vertrok Israël richting de woestijn Sur en nadat zij drie dagen lang reisde zonder water gevonden te hebben kwam ze in een plek dat zij Mara noemde want alhoewel daar water was, was het water niet drinkbaar. Mara betekent bitter.
Dus, zoals gewoonlijk begonnen de Israëlieten wederom te klagen. En Mozes riep tot de Heere en God wees Mozes een stuk hout dat Mozes in het water moest gooien om het drinkbaar te maken.
We lezen dan ook dat zodra Mozes het stuk hout in het water wierp dat het water zoet werd i.p.v. bitter en dat men het nu wel kon drinken.
Nu weten wij alleemaal wel dat als je ondrinkbaar water hebt, het niet drinkbaar wordt als je een stuk hout erin gooit. Het hout op zich had totaal geen effect op het drinkbaar maken van dat water.
God wilde Zichzelf wederom aan Israël tonen én zoals God Israël met dit stuk hout gered had, wees dit stuk hout naar het hout waaraan Jezus voor ons gekruisigd werd waardoor wij vandaag de dag redding kunnen hebben.
Vandaar trokken zij door naar Elim waarvan de Bijbel zegt dat daar twaalf waterbronnen waren en zeventig palmbomen; een echte oase, dus.
In ons leven kunnen wij als Christenen blijven steken in Mara, in plaats van dat wij doorgaan naar Elim.
Mara betekent bitter en soms kunnen wij door teleurstelling, of door ontevredenheid, of onvrede, of spijt, of verdriet, of pijnlijden of doordat je gekrenkt of gekwetst bent, blijven steken bij Mara, door verbitterd te raken.
God wil Zijn kinderen naar Elim brengen waar wij verfrist zullen worden, waar wij tot rust zullen komen zodat wij vervolgens weer verder kunnen in het leren kennen en in het dienen van de Heere.
Maar als wij verbitterd raken om welke reden dan ook, dan belemmeren wij Gods werk in ons, door ons heen en Zijn werk in de gemeente, in de kerk van Jezus Christus.
Hebreeën 12:15 – “Pas op dat niemand de genade van God verspeelt. Laat geen bitter, schadelijk onkruid opkomen dat uw hele gemeente vergiftigt.”(WV2012)
Vandaar braken zij op uit Elim en kwamen in de woestijn Sin. Zoals gewoonlijk begon het volk wederom tegen Mozes te morren en te klagen omdat ze geen eten hadden.
Het was hier dat God Israël voor het eerst voorzag van brood uit de hemel; oftewel manna.
Toen de Israëlieten het manna voor het eerst op de grond zagen, zeiden ze: ‘wat is het?’ Dit is dan ook de betekenis van manna; ‘wat is het?’.
Dit is natuurlijk heel apart, want elke ochtend moesten ze het van de grond oprapen. Ik weet niet hoe het er toen aan toe ging, maar wij leren onze kinderen om niets van de grond te eten, en hier moesten zij deze superfood vanaf de grond oprapen.
Ondanks dat het voor de Israëlieten in die tijd slechts Gods voorziening van eten was, was het een beeld van de toekomstige Messias, Jezus Christus.
Toen Jezus in Johannes 6 met de menigten sprak zeiden zij dat hun voorouders het manna in de woestijn gegeten hadden waarop Jezus inhaakt en tegen hen zij dat Zijn Vader het ware brood uit de hemel geeft.
Johannes 6:33-35 – “33Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. 35En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.”
Jezus zegt hiermee dat Hij en Hij alleen in staat is om de mens te verzadigen. Dit is precies wat de Psalmist bedoelde toen hij in Psalm 23 schreef: “De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets”.
M.a.w. ik ben volkomen tevreden, ik ben voldaan. Dit is wat Jezus in een mensenleven kan en wil doen en wil zijn.
Vandaar ging Israël door naar Rafidim en ook daar was alweer geen water en zoals gewoonlijk morden en klaagden het volk tegen Mozes.
Mozes riep wederom tot de HEERE en Hij zei tegen Mozes om voor het volk uit te gaan naar een rots in Horeb en hij zou God daar ontmoeten.
Eenmaal daar moest Mozes met zijn staf tegen de rots slaan waardoor God water uit de rots zou laten stromen zodat het volk kon drinken.
Ook hier is Gods wonder meer dan alleen het voorzien van water. Toen de apostel Paulus aan de Korintiërs schreef dat de Israëlieten in de woestijn het water uit de rots dronken, schreef hij dit:
1 Korinthe 10:4b – “Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots; en die rots was Christus.”
In Johannes 4, toen Jezus met de Samaritaanse vrouw sprak zei Hij tegen haar dat Hij haar kon voorzien van levend water waardoor zij nooit meer dorst zal krijgen.
Dit is hetzelfde als wat Jezus in Johannes 6 over Zichzelf zei dat wie van het Brood des Levens zal eten, beslist geen honger meer zal krijgen.
Het gaat hier om een vorm van verzadiging; de verzadiging van onze zielen waardoor wij niet meer hoeven te snakken naar wat dan ook.
De rots hier in Exodus 17 is dus een beeld van Jezus Christus.
ISRAËL IN DE WOESTIJN SINAÏ - Exodus 19-40
Vanaf Exodus 19 tot het einde van Exodus bevindt Israël zich bij de berg Sinaï. En het is hier dat Mozes een ontmoeting met God heeft en God de Wet aan Mozes geeft. De laatste hoofdstukken in Exodus gaan trouwens voornamelijk om het krijgen van de Wet en de bouw van de tabernakel.
Het is logisch dat God Israël de Wet geeft, want God heeft Israël een legitieme natie gemaakt, dus moeten zij weten hoe als samenleving, hoe als Gods volk met God en met elkaar om te gaan.
De Wet heeft twee bedoelingen:
Eén is dat de Wet de zondigheid van de mens laat zien. Want als er bijvoorbeeld niet stond dat je niet mag liegen, hoe zou je weten dat je zondigt als je liegt.
Twee is dat de Wet voorziet in Gods norm, oftewel Gods standaard, waar de mens naar hoort te streven om goed en deugdzaam en fatsoenlijk te kunnen leven.
De Wet bestaat uit drie soorten wetten:
De morele wet – De Tien Geboden
De burgerlijke wet – hoe de samenleving hoort te werken
De ceremoniële wet – hoe men God hoort te aanbidden
Volgens de rabbijnen, die de hele Wet doorgespit hebben, zijn er in totaal 613 wetten waarvan 248 geboden, wat men moest doen, en 365 verboden, wat men niet moest doen. De meest bekende zijn natuurlijk de tien geboden:
De eerste vier zijn: geen andere goden, geen beeld maken om te aanbidden, De Naam van de HEERE niet ijdel gebruiken en de sabbatdag te houden.
Deze vier zijn gegeven om de aanbidding van de levende God van de Bijbel zuiver te houden, zodat men weet hoe zij met God om horen te gaan.
De vijfde is om je ouders te eren en dat is om je familie te beschermen.
De zesde is dat je niet met voorbedachten rade iemand mag moorden en dat was er om de waarde van het leven te beschermen.
De zevende is dat je geen overspel pleegt en dat is er om de heiligheid van het huwelijk in stand te houden.
De achtste is dat je niet mag stelen en dat is er om de rechtmatige eigenaren te beschermen.
De negende is dat je niet mag liegen en dat is er om de waarheid te waarborgen.
De tiende dat je niet mag begeren wat niet van jou is en dat is er om de waarde van de mens in stand te houden. In plaats van dat je begeert wat iemand heeft, ken je waarde toe op wie die persoon is. Wat dit gebod ook doet is dat het ons duidelijk laat zien dat wij zondaren zijn.
Vóór zijn bekering dacht de apostel Paulus de hele wet gehouden te hebben, totdat hij door kreeg dat hij moeite had met het begeren wat een ander had. Toen pas besefte hij dat ook hij een zondaar was.
De Wet was gegeven om Israël te laten weten hoe zij hoorde te leven als Gods heilig volk.
Door genade werd Israël verlost uit Egypte en door de verstrekking van de Wet laat God Israël weten hoe zij als een door God verlost volk horen te leven.
Dit geldt ook voor ons. Wij die wedergeboren zijn, zijn uit genade door Jezus Christus verlost van de zonde en de dood. En eenmaal verlost wil God dat wij gaan leven als de verloste kinderen van God.
Daarom is het van essentieel belang dat wij in ieder geval het Nieuw Testament goed leren kennen, want zo leert God ons hoe wij horen te leven.
In hoofdstuk 19 en 20, terwijl Israël in de woestijn Sinaï was, ging Mozes meerdere malen de berg op om God te ontmoeten. Daar kreeg Mozes de tien geboden de burgerlijke wetten, de ceremoniële wetten, én daar kreeg hij ook de voorschriften voor het bouwen van de tabernakel en hoe Israël God hoorde te aanbidden.
God geeft aan Mozes de bouwtekening en de voorschriften voor de tabernakel om aan Israël te laten zien hoe zondige mensen een heilige God kunnen aanbidden, hoe zondige mensen alsnog fellowship, oftewel gemeenschap met deze heilige God kunnen hebben.
De basis voor deze gemeenschap met God is het vergoten bloed van onschuldige dieren dat de prijs betaald voor de zonden van de mensen.
Als je het hierover met nog-niet gelovigen hebt dan zullen ze ongetwijfeld verbolgen worden dat God vereist dat een onschuldig lammetje geslacht en geofferd moet worden voor de zonden van een mens.
Want wat heeft zo’n lief, schattig, onschuldig lammetje nu gedaan of verdient om op zo’n afschuwelijke manier gedood te worden? En het antwoord is natuurlijk, helemaal niets!
Het lam is volkomen onschuldig. Vandaar dat Johannes de Doper zei toen Hij Jezus zag: ‘Zie het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’. Vandaar dat Petrus schrijft:
1 Petrus 1:18-19 – “18U weet dat u niet door vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, bent verlost uit het zinloze bestaan dat u van uw vaderen hebt geërfd. 19U bent verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek.” (WV2012)
1 Petrus 3:18 – “Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, Hij, Die rechtvaardig was, voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen. (WV2012)
In Openbaring wordt Jezus 27 keer het Lam genoemd.
Het hele offersysteem van het Oude Testament wijst dus op het ultieme offer van Jezus Christus aan het kruis.
Johannes 5:39 – “U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen.”
Nogmaals, de Bijbel gaat over Jezus en in Exodus zien wij een aantal aanwijzingen. Deze aanwijzingen zijn beelden van Jezus Christus.
Het Paaslam wijst naar Jezus’ offer aan het kruis (1 Kor. 5:7)
De Schelfzee wijst naar de waterdoop (1 Kor. 10:2)
Het manna wijst naar Jezus als het Brood des Levens (Joh. 6:48)
Water uit de Rots wijst naar het Levende Water (Joh. 4)
Aäron de Hoge Priester wijst naar Jezus als onze Hoge Priester.
De Tabernakel wijst naar Jezus als de enige weg naar God de Vader
De tabernakel was een verplaatsbare tent waar God in verbleef. Het had en omheining aan vier kanten wat de Israëlieten liet weten dat ze niet zomaar naar God toe konden komen.
Er was slechts één ingang, aan de oostzijde en dit liet de mensen weten dat er slechts één weg is tot God de Vader. Dit is ook wat Jezus zei in Johannes 14:6 dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven is en dat niemand tot God de Vader kan komen dan alleen door Hem.
Zodra men binnenkwam was er een brandofferaltaar waar men direct in aanraking kwam met het geslachte offerdier. Dit liet men meteen weten dat ze niet zonder een offer in Gods aanwezigheid konden komen. En zo kunnen wij vandaag de dag ook niet in Gods aanwezigheid komen zonder dat wij het offer van Jezus aan het kruis aanvaarden.
Daarna stond het koperen wasvat met water waarmee Aäron en de priester hun handen en voeten konden wassen voordat zij de HEERE gingen dienen. Dit spreekt van het gewassen worden door het waterbad met het Woord van God. En zo horen wij dagelijks door het Woord van God gewassen te worden zodat wij Jezus Christus gaan leren kennen.
Daarna was de ingang van het Heilige waarin de tafel voor het toonbrood stond wat spreekt van Jezus, het Brood des Levens. Ook stond er de gouden kandelaar dat dag en nacht brandde. De olie daarvoor spreekt van onze diepe nood voor het werk van de Heilige Geest in ons leven.
Daarna stond het reukofferaltaar waarop reukwerk continu gebrand werd waardoor een heerlijke geur naar God toe ging, en dit spreekt van de gebeden van de heiligen die ook continu naar God horen te gaan als een voor God welgevallig offer.
Daarna hing het voorhangsel en achter het voorhangsel stond de ark van de getuigenis met daarboven het verzoendeksel waar Gods glorie verbleef. En dit is waar God en de Hoge Priester één keer per jaar fellowship, gemeenschap met elkaar hadden.
Dit is het perfect beeld van hoe wij tot God kunnen komen. Als je een relatie met de levende God van de Bijbel wil hebben, dan moet je via die ene weg tot God komen, door Jezus Christus, door het kruis.
Vervolgens bekeer je je, en je belijdt je zonden. Je aanvaard Jezus en je gaat je Bijbel lezen waardoor je Jezus gaat leren kennen.
Je ontmoet Hem elke dag als het Brood des Levens, je bent elke dag vervuld met de Heilige Geest, je wandelt in de Geest, je bidt elke dag tot God om zo aan je relatie met God te werken en zo wordt je relatie steeds hechter en inniger met Jezus Christus, die Zichzelf voor jou gegeven heeft.
Dit zit allemaal in het beeld van de tabernakel.